Nadat Joost Thooft in 1876 De Porceleyne Fles overnam vatte hij samen met Adolf Le Comte het plan op de oude en eervolle traditie van De Porceleyne Fles, namelijk de vervaardiging van het handbeschilderde Delfts aardewerk, tot nieuw leven te brengen. De man die dat plan ook werkelijk ten uitvoer kan brengen is de 73-jarige Cornelis Tulk (1803-1893). Hij is de enig overgebleven plateelschilder van de fabriek van Geertruida Piccardt waar hij in 1813 als leerling schilder – op 10 jarige leeftijd ! – in het bedrijf was gekomen. Hoewel hij ruim zeventig jaar was, nam hij zijn vak met veel enthousiasme weer op.
Tulk is niet alleen geheel bekend met het oude Delftse vakwerk, hij beheerst ook nog de eigenaardige techniek van het beschilderen van aardewerk. Dat blijkt wel op de Amsterdamse tentoonstelling van Kunst toegepast op Nijverheid in 1877, waar zijn eerste producten (schotels, pullen en potten) in blauw op witbakkende Engelse kleisoorten worden gepresenteerd. Hij leidde bovendien nieuwe leerlingen op.
Tegen zijn tachtigste werd het wel zwaar voor Tulk. Omdat hij steeds verkouden was, hing er vaak een druppel aan zijn neus. Zijn leerlingen sloten onderling weddenschappen af hoelang het zou duren voordat de druppel zou vallen. Zo zou er eens een druppel op een net beschilderde schotel gevallen zijn. Waardoor de schildering uitliep en in de oven zo werd gebakken. De schotel is niet meer teruggevonden… maar Tulk is veelvuldig afgebeeld op schilderijen en borden waar je bijna de druppel op kunt ontdekken.